Clubinfo
AC Milan, geschiedenis van de vurige duivels
Je kunt je alleen maar een voorstelling maken van hoe het er aan toe moet zijn gegaan, die 16de december 1899, de avond dat in een zaaltje van l’Hotel du Nord in Milaan de Milan Cricket and Football Club werd opgericht; op een moment dat Mediolanum al wél, maar aartsrivaal Internazionale nog niet bestond. En maar een paar jaar later droeg er, ver voor Gullit, Rijkaard en Van Basten, al een Nederlander het roodzwart van Milan. Een verhaal over de club en haar geschiedenis:
Het begin in l’Hotel du Nord
Zes voetbalverliefde jongeheren uit Engeland en wat Italiaanse vrienden bijeen aan lange tafels. Aan de ossobuco en een glaasje rood; British style, of course. Alfred Edwards, op dat moment de Britse vice-consul in de stad Milaan, die tijdens de allereerste ledenvergadering tot voorzitter werd benoemd. En Herbert Kilpin, een stoere Engelsman met een snor, die de rol van captain/manager kreeg toebedeeld. De voetballende slagerszoon uit Nottingham, die al bijna tien jaar in Turijn had gewoond als employé van een Italiaanse textielfabriek, had in Piëmonte ook al aan football gedaan maar ergerde zich dood aan het statische type voetbal dat tijdens die beginperiode in de parken en op de piazze van Turijn werd gespeeld en vond dat het meer op damesgymnastiek met een bal leek, dan op calcio.
In Milaan had Kilpin een ware voetbalrevolutie voor ogen. De Engelsman streefde met de oprichting van Milan naar ‘una squadra calda, viva e vera’. Oftewel: een bevlogen, levendig, écht team. Het moest allemaal veel fysieker en dynamischer, uiteraard volgens de regels van het Original English Football. Aldus geschiedde. En dus speechte Kilpin in het l’Hotel du Nord die avond vol trots: ‘Wij zijn hét team van deze geweldige stad: il Milan! En we zullen een ploeg van vurige duivels zijn’. De oprichters van Milan (Milaan, maar dan in het Engels) besloten tot de clubkleuren rood en zwart en Kilpin stond er verder op dat voor verticale strepen werd gekozen; als eerbetoon aan het tenue van Nottingham Forest; voetbalclub uit zijn eigen geboortestad. Kilpin: ‘Rood staat voor het vuur en zwart voor de angst die we onze tegenstanders zullen inboezemen.’
Applaus!
Scotch whiskey
Alhoewel meerdere Britse boys die avond aanwezig waren in het l’Hotel du Nord, wordt Kilpin alom beschouwd als dé oprichter van Milan Football and Cricket Club; het latere Milan Football Club, dat weer later tot Associazione Calcio Milan zou worden omgedoopt en de internationale voetbalwereld zou veroveren als AC Milan, ook wel: i Rossoneri, de roodzwarten.
Tegen de achtergrond van een Italiaanse (amateur)competitie in de kinderschoenen, groeide Kilpin uit tot cultfiguur en de eerste echte buitenlandse superster van de Serie A. Een uitstekende stopper/middenvelder, die zijn ploeg in 1901, 1906 en 1907 al naar de Italiaanse titel zou leiden. Een gevaarlijke voorliefde voor sigaretten en sterke drank stond Kilpin en Milan daarbij geenszins in de weg en het verhaal wil zelfs dat de Milanista tijdens de wedstrijden een fles Scotch whiskey in een hol naast zijn eigen doel had staan. Om de teleurstelling vanwege een tegengoal weg te kunnen drinken.
Niet zo verwonderlijk misschien dat de Engelsman in 1916, op slechts 46-jarige leeftijd, een toch zeker turbulent leven afsloot met een lege portemonnee en een vroege dood. Het is opmerkelijk dat Kilpin omgekeerd evenredig zijn status als voetbalheld en oprichter van de thans meest gelauwerde voetbalclub ter wereld, in 1916 een anoniem graf kreeg toebedeeld tussen ander ‘uitschot’ en protestanten. Maar gelukkig weten Italianen hun helden te eren, ook in retrospect. Rooms-katholiek of niet. Al zou het uiteindelijk bijna een eeuw duren, in het jaar dat het 110-jarige bestaan van de voetbalclub werd gevierd, voordat voor een van de grondleggers van het Italiaanse voetbal een mooie herbegrafenis werd georganiseerd en hij een prominente plek kreeg op het Cimitero Monumentale van Milaan. Zodoende rust Herbert Kilpin anno 2011 in gallerij XV, in graf nummer 162 om precies te zijn, omringd door beroemde Italiaanse mannen van naam en faam, zoals Oliveri, Mameli, Pizzi en Ferrari. En in zijn marmeren tombe zijn de heilige letters gebeiteld: ‘Rossonero L’Eternita’. De Roodzwarte Eeuwigheid.
Schroevendraaiers
Afijn. Milan FC had dankzij Kilpin en zijn vrienden in 1899 dus het levenslicht gezien, te midden der industriële revolutie. Het waren woelige en progressieve tijden. Het kapitalisme was in opkomst, het socialisme ook. In de jonge republiek Italië werd het gezag van de Rooms-katholieke kerk volop ter discussie gesteld en in die zin kwam de duivel als symbool van vrijheid en rebellie het Brits-protestante deel van de Milanese aanhang goed uit, in hun polemiek tegen de paus. Alhoewel ook wel wordt beweerd dat het rood symbool stond voor het socialistische karakter van de club tijdens die beginjaren, met een groot deel van de aanhang afkomstig uit de arbeidersklasse en uit die tijd stamt vermoedelijk ook de bijnaam van de fans van AC Milan: casciavitt (schroevendraaiers in Milanees dialect).
De stemming was hoe dan ook euforisch. ‘Finalmente!’ , kopte de Milanese sportkrant la Gazzetta dello Sport twee dagen na de oprichting van Milan Cricket and Football Club op de voorpagina. ‘Eindelijk beschikt de stad Milaan over een voetbalclub en eenieder die de nobele voetbalsport wil leren, kan zich melden voor de trainingen op de velden bij Trotter, waar instructeurs en ploeggenoten op vastgestelde tijdstippen aanwezig zullen zijn’.
En of men dat deed. In groten getale meldden de calciatori zich aan. Italianen, Engelsen, Zwitsers en een enkele Belg, zoals de geniale dribbelaar Louis Van Hege, die in de Italiaanse media al snel liefkozend ‘Luigi’ werd genoemd. In 1905 was het de beurt aan François Menno Knoote. Ver voor de tijd van het trio Olandese (Gullit, Rijkaard, Van Basten) al de eerste Nederlander in rossonero. En toch enigzins vergeten.
Geboren in 1879 in Den Haag toog Knoote begin vorige eeuw naar Milaan. Niet voor de bal, maar voor de kunsten. In de stad van de opera en het Scala wilde Knoote schaven aan zijn zangtechniek. En holde op z’n vrije dagen graag achter een bal aan, zo’n loeizwaar ding met een veter erin. Volgens de la Gazzetta dello Sport was de ‘Olandese volante’ een mooiweervoetballer, die alleen in actie kwam als het op zondagmiddag droog bleef. De dag voor de wedstrijd bezocht Knoote daarom traditiegetrouw la Galleria, een van ’s werelds eerste overdekte winkelcentra in het centrum van de stad, om op de barometer de weersvooruitzichten te kunnen bekijken. Hing er regen in de lucht, dan bleef Knoote de volgende dag lekker thuis. En begon het tijdens een duel onverwacht toch te plensen, dan spurtte de middenvelder zonder pardon het veld weer af. Douchen, aankleden, wegwezen. Want een verkoudheid kon funest zijn voor zijn kostbare stem. En voetbal was tenslotte nog maar een spelletje. Al zal Knoote het landskampioenschap dat hij in 1906 in dienst van Milan CF wist te veroveren, toch zeker uitbundig hebben gevierd.
Het zou overigens nog jaren duren voordat er meer Nederlandse voetballers het spoor van Knoote zouden volgen naar Milaan. In de tussentijd werd in 1908 aartsrivaal Internazionale opgericht door een stel Milan-afvalligen en beleefde il Milan, tijdens de beginperiode ook wel la squadra Inglese (het Engelse team) genoemd, hoge pieken en een paar diepe dalen.
Il ragazzo d’oro
Het won titels, bekers en in 1963 en 1969 zelfs de Europa Cup I, als eerste Italiaanse ploeg ooit. Het waren de gloriejaren met de legendarische mopperkont Nereo Rocco op de bank, ook wel El Paron genoemd. En binnen de lijnen maakte sterspeler Gianni Rivera de dienst uit. Il ragazzo d’oro, het gouden jongetje, die zo weergaloos kon kappen, draaien, dribbelen op het middenveld en het publiek in San Siro (vernoemd naar de heilige San Siro aan wie een kappeletje was opgedragen in de gelijknamige Milanese wijk) in vervoering bracht. Rivera zou bij Milan uitgroeien tot wat Johan Cruijff voor Ajax is en Coen Moulijn voor Feyenoord: een echt clubicoon. En de tifosi rossoneri zouden het Ruud Gullit nooit helemaal vergeven dat hij tijdens zijn officiële perspresentatie in 1987 het antwoord schuldig moest blijven op de vraag wie de grote Gianni Rivera ook al weer was.
Het waren lange tijd gouden jaren, maar tijdens de jaren zeventig en tachtig zou het allemaal een stuk minder gaan. Getob met financiën, mismanagement en miskopen leidden tijdens de mid-seventies tot een rol in de marge voor het eens zo trotse AC Milan en in het seizoen 1979/1980 werd de club zelfs voor straf teruggezet naar de Serie B, vanwege betrokkenheid bij calcioscomesse, oftewel: het grootste omkoopschandaal uit de geschiedenis van het Italiaanse voetbal. En toen het echt niet slechter meer kon, greep Silvio Berlusconi op een mooie februaridag in 1986 de macht. De televisiemagnaat, die zijn fortuin had gemaakt in de aannemerswereld, gaf het volk daarmee brood en spelen. Bracht eind jaren tachtig het trio Olandese naar Milaan en bestormde met Milan al rap de top van de Olympus.
Vijfentwintig jaar later mag Berlusconi’s troetelkindje zich inmiddels de meest succesvolle club ter wereld noemen, gerekend naar het aantal internationale prijzen (ook minder prestigieuze prijzen, zoals Europese Supercups en wereldbekers meegeteld) en uiteraard trekt de niet bepaald als bescheiden bekend staande president daarvoor alle eer naar zich toe.
De premier van Italië mag in eigen land stevig onder vuur liggen vanwege seksuele escapades tijdens bunga-bunga-feestjes en de politieke en bestuurlijke chaos rond de onophoudelijke vluchtelingenstroom vanuit Afrika richting het eiland Lampedusa helpt uiteraard ook niet mee; maar over de grote baas van AC Milan verder niets dan goeds. En zeker geen klachten uit de mond van de fans rossonero, al helemaal niet in het jaar dat Berlusconi zijn zilveren jubileum viert. Tijdens een gran gala in het chique teatro Manzoni in het centrum van Milaan, werd eind februari daarom op ‘il presidente’ en op het roemruchte verleden getoast. Met het feestvarken zelf aan het hoofd van de tafel en 750 gasten in een lange rij over de rode loper; George Weah, Marco van Basten, Paolo Maldini, Arrigo Sacchi, Franco Baresi en nog veel meer helden uit heden en verleden. Ze zullen het tijdens de antipasti met een glimlach rond de kaken hebben gehad over het eerste scudetto in 1988 onder nieuwe baas Silvio, toen diens opgepimpte AC Milan plots beter bleek dan het Napoli van Diego Maradona en het begin van een gouden tijdperk werd ingeluid. Er zouden nog vele kampioenschappen, Europa Cups en wereldbekers volgen. Dankzij Arrigo Sacchi en het trio Olandese tijdens de eerste bloeiperiode en onder leiding van Fabio Capello en Carlo Ancelotti tijdens latere tijden.
Stadion Silvio Berlusconi
Met wisselend succes stonden na de vliegende Hollander Knoote en het trio Olandese, nog meer Nederlanders bij Milan onder contract, zoals Winston Bogarde, Edgar Davids, Patrick Kluivert, Michael Reiziger, Harvey Esajas, Jaap Stam, Clarence Seedorf, Urby Emanuelson, Marco van Ginkel, Mark van Bommel en Nigel de Jong. Marco van Basten wordt met afstand als de meest mythische beschouwd – Marco unico, voor altijd;
![Van Basten - Rijkaard - Gullit]()
Maar Clarence Seedorf mag zich na negen dienstjaren inmiddels Senator noemen binnen de grote, warme voetbalfamilie die AC Milan ook is. Eens een Milanista, altijd een Milanista. Of zoals Carlo Ancelotti zijn liefde aan de club rossonero onlangs verklaarde: ‘Ik ben fan van Milan in hart en nieren. En zou daarom nooit trainer van Inter kunnen zijn’.
![]()
Terwijl in het teatro Manzoni tot in de vroege uurtjes de polonaise werd gelopen, tekenden zich aan de horizon de contouren van het 18ste scudetto al af; een titel waar AC Milan ondanks tussentijds succes in Europa, zeven jaar lang zo hevig naar verlangde. Eindelijk weer succes in eigen land, na jaren van Juventus- en Inter-hegemonie.
Het was alweer de 27ste prijs onder leiding van Verlosser Silvio, voor wie genoeg trouwens niet snel genoeg is. Tijdens een televisie-uitzending van Porta a Porta verklaarde il Cavaliere onlangs dat het zijn volgende doel is om stadion Giuseppe Meazza te laten omdopen in stadion Silvio Berlusconi: ‘Ik ben de meest succesvolle club-voorzitter aller tijden. Na mij komt Santiago Bernabeu en naar hem is ook een stadion vernoemd’. Geen grap.
Overigens is Berlusconi, naar het absolute aantal prijzen gerekend, weliswaar de meest succesvolle president ter wereld maar men dient daarbij wel in ogenschouw te nemen dat hij ook álle (inter)nationale titels en cups heeft meegerekend en dat minder prestigieuze prijzen, zoals de Europese Super Cup, in de tijd van Santiago Bernabeu nog niet bestonden.
Maar ere wie ere toekomt. Want hoe anders stond AC Milan er in februari 1986 voor. Bungelend aan de rand van de afgrond, zowel sportief als financieel. En toen was daar plots die puissant rijke mediamagnaat. En die pompte zijn miljoenen in de club, zette de relatief onbekende Arrigo Sacchi op de bank en hengelde met zijn privéhelikopter relatief onbekende spelers als Gullit, Rijkaard en Van Basten binnen met wie hij in recordtempo de voetbalwereld bestormde. En dat ook nog eens met aantrekkelijk aanvallend voetbal, dat door trainer Sacchi als een variant op het totaalvoetbal werd verkocht, zoals dat tijdens de jaren zeventig door Ajax en het Nederlands elftal werd gespeeld.
Spelers en coaches kwamen en gingen, maar Silvio Berlusconi bleef steeds zitten waar hij zat. Tijdens 25 jaar voorzitterschap handhaafde zijn zo geliefde Milan zich min of meer aan de top en zijn de rossoneri honderdtwaalf jaar later uitgegroeid tot het elftal waar oprichter Hertbert Kilpin al van droomde: ‘Een ploeg van vurige duivels, die de tegenstander met hun spel angst zullen inboezemen’.